Al bij het onderzoek voor mijn masterscriptie kwam ik de naam tegen van Sebastiano Resta (1635-1714). In een brief van februari 1704 aan Francesco Maria Niccolò Gabburri (1676-1742), een Florentijnse wetenschapper en verzamelaar, schrijft Resta namelijk over Van Wittel. Resta schrijft dat hij niet weet of Van Wittel in Rome is of in Napels maar dat hij dat zal achterhalen (“ik zal het weten”). Klaarblijkelijk had Gabburri bij Resta navraag gedaan naar Van Wittel. Resta schrijft verder dat Van Wittel “zeer ijverig en heel natuurlijk” is in het weergeven van “huizen” (architectuur dus) maar “niet te zacht in de bomen wat betreft het gemak en de frisheid van vermenging”. En tot slot dat “zijn vriend” Van Wittel alleen schildert voor belangrijke mensen. Grappig is dat ik er achter kwam dat Resta zich heeft vergist tussen twee schilders want in een latere brief aan Gabburri schrijft hij dat hij een “monsù Giacomo” (zoals Gabburri de schilder in kwestie waarschijnlijk dan omschreven heeft in zijn eerste verzoek tot navraag) heeft verward met een “monsù Gasparo”.
Sebastiano Resta werd in 1635 geboren in Milaan en studeerde daar aan het seminarie filosofie. Vervolgens werd hij toegelaten tot de adellijke rechtenfaculteit maar oriënteerde zich daarnaast ook op meer artistieke studies via zijn vader Filippo (schilder, verzamelaar en een bekend figuur in de Milanese culturele wereld). Kennelijk had hij daar niet al te veel talent voor want hij ging daar niet mee verder. Maar op deze manier was hij wel in contact gekomen met kunstenaars en verzamelaar in Milaan. Rond 1661 verhuisde Resta naar Rome (waarom is niet duidelijk) waar hij onder de hoede kwam van de kardinalen Sforza Pallavicino en Benedetto Odeschalchi, de toekomstige paus Innocentius XI. Drie jaar later deed hij het verzoek om toegelaten te worden tot de Congregatie van de Oratorianen waar hij in 1665 werd aangenomen als lid. Vanaf dat moment was het Oratoria alla Chiesa Nuova zijn vaste verblijfplaats en vanaf 1668 was hij priester voor het oratorium.
Waarschijnlijk is Resta in Rome begonnen met het verzamelen van schilderijen, tekeningen en informatie over kunstenaars. Op zoek hiernaar reisde hij door heel Italië, ontmoette hij allerlei kooplieden en verzamelaars en correspondeerde met de belangrijkste verzamelaars uit zijn tijd. Tegen het einde van de zeventiende eeuw begonnen sommige verzamelaars schetsboeken te gebruiken als een soort van mini-verzamelingen met afbeeldingen, informatie over kunstenaars en kunstscholen. Dit deed Resta ook en hij werd een kenner en verzamelaar van oude tekenkunst. Vooral van de Romeinse en Napolitaanse scholen die in zijn tijd een stuk minder gewaardeerd werden (hij wordt ook wel genoemd als de ‘herontdekker’ van de Lombardische school en Correggio in het bijzonder). Zijn ‘verzamelboeken’ waren geordend op onderwerp en volgden een chronologische lijn. Een van de eerste overzichten die hij samenstelde was met studies van Pieter Paul Rubens naar de oudheid zodat deze als voorbeeld konden dienen voor hedendaagse schilders. Zoals gezegd reisde Padre Resta dus heel Italië door en hij was meermaals in Napels te vinden. In 1683 verbleef hij daar een aantal maanden om de toenmalige onderkoning van Napels geestelijk bij et staan. Dit was Don Gaspar de Haro y Guzmán, de markies del Carpio en dit was dan weer de voorganger van de ons welbekende Luis de la Cerda, hertog van Medinaceli. Resta was echter ook verantwoordelijk voor de verzamelingen prenten en tekeningen van de markies.

Door de jaren heen verwierf Resta erkenning als onbetwist expert en hij stelde enorm veel ‘verzamelbanden’ samen. Hij had contact met de belangrijkste verzamelaar van die tijd zoals Christina van Zweden en Livio Odescalchi en met veel intellectuelen en schrijvers zoals Giovan Pietro Bellori en Carlo Cesare Malvasia. Hij verkocht ook werk uit zijn eigen collectie maar de opbrengst hiervan ging meestal naar een goed doel. Helaas gingen er aan het eind van zijn leven wat dingen mis buiten zijn schuld om waardoor hij een groot deel van zijn collectie verloor. Gebukt onder de schulden bracht hij de laatste jaren van zijn leven in armoede door in zijn kamers in de Chiesa Nuova, waar hij in juli 1714 na een ernstige ziekte stierf. Misschien geen erg gelukkig einde maar hij werd alom gerespecteerd en gewaardeerd en in ieder geval was hij op een voor hem prettige plek. Een plek waar ook Van Wittel uiteindelijk zoals dat zo mooi heet ‘te ruste is gelegd’. Waarom precies in deze kerk de zoons van Van Wittel hun vader en moeder hebben begraven is me nog steeds niet helemaal duidelijk. Dat vader Caspar en zonen Luigi en Urbano gelovig waren is uit alle bronnen wel bekend maar ik krijg er nog steeds mijn vinger niet helemaal achter wat de relatie was van Van Wittel met de Oratorianen. Reden genoeg dus om hier weer eens in te duiken 😉
